Zeep zieden (koken) heeft een lange ambachtelijke traditie, die in de 16e eeuw in de Nederlanden begint. De zeepzieders bedienden vooral de lokale markt, want hun productie bestond voor 95% uit zachte zeep, die wij tegenwoordig nog kennen als groene zeep. Op dit belangrijke product werd door de overheid belasting geheven, de zogenaamde zeepaccijns, een zeer belangrijke bron van inkomsten.

In Eindhoven startte Charles J. E. Redelé in 1847 een zeepziederij in de Kanaalstraat. Ook zijn productie bestond voornamelijk uit zachte zeep, maar door de vooruitgang in de chemie kwamen er ook andere grondstoffen op de markt, die het mogelijk maakten harde zeep te produceren.

In 1876 had Redelé 12 arbeiders in dienst die zachte en harde zeep en blauwsel produceerden. Blauwsel werd vooral in de was gebruikt om wasgoed wit te houden. Harde zeep was moeilijker te maken, vergde meer investeringen, maar het bood de mogelijkheid er een stempel in te zetten, met verschillende reukstoffen te parfumeren, en door een verpakking met een fraai etiket als luxe artikel te verkopen.

Toen de zeepaccijns in 1892 werd afgeschaft, steeg de vraag naar harde zeep enorm. Dat bleek wel, want in 1899 kon Zeepfabriek De Lelie een geheel nieuw pand betrekken aan de Tramstraat. Daar werden zeep, scheerzeep en aanverwante artikelen geproduceerd.

Uiteindelijk kon deze Eindhovense fabriek niet op tegen de giganten Unilever en Proctor & Gamble. Op 9 november 1969 sloot de fabriek definitief de deuren. De gevelsteen van de fabriek - een fleur de lis (Franse lelie) - is bewaard gebleven in de inmiddels door Jan Linders verlaten supermarkt in de Tramstraat.