Het was de lente van de eerste lockdown, ik liep met onze dreumes door de immer winderige Nieuwe Emmasingel. De weg naar de boekhandel duurde lang, omdat er steeds iemand aan mijn benen hing die gedragen wilde worden. De stem in mijn hoofd was streng. Hij moest toch zeker gewoon alleen kunnen lopen?

Bij de deur van de boekhandel staat een vrouw met haar volwassen dochter. Ze kijkt naar mij en mijn blonde zoontje, inmiddels in mijn armen. Ik begin al uit te leggen, omdat je als moeder het onzichtbare oordeel altijd en overal voelt. ‘Ja hij wil veel gedragen worden, hij is nog bang voor heel veel.’ Het was in de tijd dat ie panisch was voor gras, wind, sneeuw, vliegtuigen, pleinen, vreemde mensen, harde geluiden, tsjah waarvoor niet? De vrouw glimlacht. Ik zet me schrap voor een zoveelste goedbedoeld advies, als ze zegt; ‘heerlijk toch, ik dacht altijd maar, nu kan het nog.’

Nu kan het nog. Die vier woorden blijven de dagen erna dansen in mijn gedachten. Het doet me realiseren dat de tijd dat ze zo klein zijn en zoveel nodig hebben, eindig is. De regels in mijn hoofd verstomden. Ik leerde voelen, in plaats van denken. Had mijn lijf nog de kracht om hem te dragen, in plaats van de starre regel dat het sowieso niet mocht.

Afgelopen maanden dacht ik weer vaak aan de vrouw van wie ik me het gezicht niet herinner. Geplaagd door reflux en oorontstekingen sliep ik nachtenlang met onze tweede baby in mijn armen. Iedere keer als mijn hoofd begon te droeftoeteren ‘ja maar z’n eigen bed en…’ hoorde ik de zachte, warme stem van de vrouw. Ik wil mijn jongens niet met harde hand dingen leren, ik wil vertrouwen dat het allemaal echt vanzelf komt, bedenk ik me op een van de vele vroege ochtenden mét baby op mijn borst. Ik duw mijn neus in zijn haartjes en snuif aan zijn kruin. Nu kan het nog. Voor je het weet staat-ie op het Stratumseind.

dit-dus.nl

Column