Toon Hermans is van jongs af aan mijn idool geweest. Ik heb Toon mijn leven lang gesnoven, geëerd, beleefd, geleefd, genoten en geïmiteerd. Toon Hermans was en is namelijk nog steeds een grote inspirator voor mij. Een bijzonder moment voor mij was dan ook een bezoek aan zijn graf in Sittard, in de zomer van 2007, tien jaar nadat ik ‘m voor het laatst in het echt had zien spelen. Ik ben ‘m op gaan zoeken, op een zondagmiddag, na een optreden dat ik had in Sittard. Ik speelde daar in een kroeg - Café Schtad Zitterd - waar Toon zelf ook ooit op het podium had gestaan. De muur was behangen met foto’s en oude affiches van Toon. Het was alsof je in zijn huiskamer stond. Tijdens mijn optreden leek het alsof ie meekeek. Mijn hart brandde en ik werd daarna min of meer naar de begraafplaats toegezogen.

Maar toen ik de immens grote Algemene begraafplaats van Sittard betrad, had ik geen idee waar Toon zou kunnen liggen. Er was ook helemaal niemand die me de weg zou kunnen wijzen. Ik zocht uiteraard naar een grote gedenkzuil, maar het wemelde van dit soort opvallende monumentgraven. Na een uur zoeken, net op het moment dat ik besloten had om het kerkhof te verlaten, zag ik in de verte een oud mannetje aan komen schuifelen. Ik dacht: dit is mijn laatste kans en ik liep ‘m tegemoet. Ik vroeg hem waar ik Toon Hermans kon vinden. ‘Da hajje allein nie gevonje’, zei hij. ‘Laup mar agger mich an.’ En hij strompelde met zijn wandelstok voor me uit, helemaal naar de achterkant van de begraafplaats. Er kwam geen einde aan de wandeling. We raakten verzeild in de buitenwijken van de begraafplaats. Hier had ik Toon nooit gezocht.

Vijf minuten later waren we er. ‘Doar’, zei de oude man en hij wees met zijn wandelstok. Ik keek langs zijn wandelstok af, maar zag niets bijzonders. ‘Maar waar is zijn graf dan?’, vroeg ik. ‘Doar!’, wees hij. ‘Maar dat is een gewoon graf’, zei ik. ‘Klopt’, zei de man, ‘presjies zoals Toon was.’ Ik trof een heel eenvoudig graf. Geen Graceland zoals voor Elvis Presley, geen Neverland, zoals voor Michael Jackson, geen Toverland, waar Hans Klok waarschijnlijk ooit begraven zal worden. Geen geheime begraafplaats en ook geen torenhoog standbeeld, maar een sobere steen. En eromheen stonden grote zerken.

De oude man liet mij alleen achter en ik bleef een uur lang bij mijn idool van weleer. Toon en ik, samen. Ik schoof wat takjes en blaadjes van het graf. En het enige wat ik hoorde was het geluid van vogeltjes. Vogeltjes uiteraard, waar hij zo vaak over geschreven had en gedichtjes gemaakt. Stilte. In gedachten beleefde ik tal van hoogtepunten van Toon die me altijd zijn bijgebleven: de gehaktbal, Snieklaas, de stoel van mijn zuster, Mediterrane, café biljart. En ik hoorde gelach, ik hoorde applaus. Voor Toon, mijn idool. Ik was heel dichtbij hem nu. Ik voelde hem. Ook al kon dat eigenlijk niet.