De Eindhovense wijken De Tempel en Woenselse Heide hebben bij elkaar opgeteld ruim tienduizend bewoners. Sinds tweeënhalf jaar is wijkagent Maarten de Jager (36) er voor veel mensen een bekend gezicht. Veel mensen zien hem graag komen, anderen hebben liever helemaal niets met hem te maken. Niet dat Maarten daar wakker van ligt. “In dit vak moet je een dikke huid hebben.” Een portret over passie, prioriteiten stellen, en criminelen die onverbeterlijk zijn.

Door Rob Weekers

“Ik heb het mooiste beroep dat er is!”, zegt Maarten onomwonden. Om er direct aan toe te voegen: “Het is niet voor iedereen weggelegd, maar mij past het als gegoten.” Daarover later meer.

In politiebureau Eindhoven Woensel bereidt hij zich voor op zijn ronde door zijn werkgebied. Tijdens de ochtendbriefing zijn de belangrijkste zaken dan al door de collega’s aangekaart. Dan is het tijd om een flinke hoeveelheid mails en appjes door te nemen. Maarten scrolt door zijn telefoon. “Kijk, ook al een paar gemiste oproepen. Ze weten me te vinden, da’s al goed. We hoeven ons hier niet te vervelen”, heet het met gevoel voor understatement. Tijd achter het bureau doorbrengen hoort er ook bij, maar Maarten probeert dat waar kan te beperken. “De straat opgaan, daar word ik gelukkig van.”

Behoorlijke kluif

In de Tempel en Woenselse Heide moet Maarten het als wijkagent in zijn eentje zien te rooien, en dat is soms een behoorlijke kluif. Burenruzies, drugsoverlast, inbraken, beschietingen, het komt allemaal op zijn pad. “En ja, dat blijft maar doorgaan. Niet alleen hier trouwens, maar in de hele samenleving. Daar maak ik me wel eens zorgen over.”

Niet dat Maarten er moedeloos van wordt, al heeft hij inmiddels lang en breed geaccepteerd dat criminaliteit zich niet laat uitroeien. “En nee, het wordt er allemaal niet beter op.” Maarten wil het maar gezegd hebben. “De zaak is om voldoende grip te krijgen én te houden. Dat valt niet altijd mee, maar ik heb hart voor de stad. Zaken die de samenleving ondermijnen, móeten worden aangepakt. En ja, als het dan lukt om bijvoorbeeld een hennepkwekerij op te rollen, dan geeft me dat voldoening”, zegt hij. Al is de volgende casus voor hem als brigadier nooit ver weg.

Spin in het web

Zijn werk als wijkagent laat zich volgens Maarten omschrijven als ‘schaken op meerdere borden tegelijk’. Als spin in het web kent hij de ins en outs van ‘zijn’ wijken als geen ander. Maarten schakelt dan ook regelmatig met de zogeheten ‘ketenpartners’, instellingen als woningbouwverenigingen, gemeente, zorginstellingen, jeugdzorg, openbaar ministerie, reclassering. “Ieder specifiek probleem, vraagt om een specifieke oplossing. Niet alles is een zaak van de politie. Zo wordt woonoverlast vaak als eerste bij ons gemeld, maar is het meestal aan een woningbouwvereniging of de gemeente om er mee aan de slag te gaan”, legt Maarten uit. “Een kwestie van prioriteiten stellen, ik kan het niet in mijn eentje bolwerken.”

Groen als gras

Bij de politie gaan, het was voor Maarten de Jager geen jongensdroom. Na de havo begon hij aan de middelbare beroepsopleiding Handel en Marketing. “Ik liep stage in een winkel, en wist: dit ga ik niet mijn hele leven volhouden, dit is niks voor mij. Maar wat dan wel?” Het antwoord op die vraag diende zich snel aan voor Maarten. “Ik zag op straat een keer de politie in actie, en dacht: dit wil ik ook! Ik heb de stoute schoenen aangetrokken en gesolliciteerd.”

Na een sport- en taaltest, en een gesprek met een psycholoog, ging voor Maarten het sein op groen, en kon hij aan zijn opleiding bij de politie beginnen. “Ik was toen 20 jaar, best wel jong nog, en zo groen als gras, een van de jongsten van mijn lichting. Ik had geen idee wat me bij de politie te wachten stond”, zegt hij. “Het enige wat ik wist, kende ik van tv, van programma’s als Wegmisbruikers.” Achteraf bekeken was dat best naïef. De praktijk is de beste leerschool gebleken.”

Hij kan er nu wel om lachen. Na 16 jaar politiewerk, waarvan nu tweeënhalf jaar als wijkagent, is Maarten gepokt en gemazeld. Niet dat zijn kijk op de mensheid daar erg van is opgefleurd, in tegendeel. “De meeste ellende zit bij veel mensen achter de voordeur, is niet direct zichtbaar. Maar toch, als ik iemand een helpende hand kan bieden, of iets kan betekenen om de samenleving iets meer leefbaar te maken, dan is het al geslaagd.”

Relativeren is in de loop van de jaren een tweede natuur geworden voor Maarten. De man die herhaaldelijk klaagt dat er zijn straat op de stoep wordt gefietst, hoeft niet te rekenen op al te veel bijval. “Er gebeuren dingen die veel ingrijpender zijn, meer ondermijnend voor de samenleving. Aan de andere kant: ik ben blij dat zijn problemen voor hem zo overzichtelijk zijn. Het valt nogal mee, denk ik dan.”

Verkeerde afslag

Inmiddels kent Maarten zijn werkgebied van binnen en van buiten, en weet wie er in de wijken toe doen. Dat wil zeggen: wie zorgen er voor overlast, wie zitten er in het criminele circuit. “De meesten ken ik inmiddels wel”, zegt hij. “Ik hoor en zie veel. Dat verandert ook mijn kijk op de samenleving een beetje. Ik maak me best zorgen over de jeugd. Voor sommigen is het verleidelijk om de verkeerde afslag te nemen. Willen snel geld verdienen, in een mooie auto rijden.” Het loont niet, weet Maarten als geen ander. “Preventie kan helpen, natuurlijk. Maar dat kan je van een gevangenisstraf ook zeggen. Ik richt me vooral op de wat zwaardere criminaliteit. Mijn speerpunt: als de wijk er echt last van heeft, doe ik er wat aan.”

Straight

Dat sommige mensen hem liever zien gaan dan komen, neemt Maarten voor lief. Net als de sporadische intimidaties en bedreigingen. “Dat doet me niet zo heel veel, meestal blijft het daarbij en wordt het niet concreet. In dit vak moet je een dikke huid hebben. Ik ben heel straight, draai er niet omheen. Wie zijn billen brandt, moet op de blaren zitten, zo is het nu eenmaal. Veel mensen die de fout ingaan, weten dat ook wel. Mensen aanpakken en controleren op momenten dat het ertoe doet, daar gaat het uiteindelijk om.”

Spreekuur

Iedere dinsdagochtend heeft Maarten in wijkcentrum De Tempel een eigen spreekuur. “Die contacten zijn heel belangrijk, al mag de meldingsbereidheid nog wel iets omhoog. Maar goed, veel mensen zijn zich niet of nauwelijks bewust van wat er allemaal speelt in een wijk. En ook dat is prima. Ik blijf dit werk nog wel een tijdje doen. De Tempel en Woenselse Heide hebben in een relatief korte tijd veel verschillende wijkagenten gekend. Wil je echt tot de haarvaten van de wijk doordringen, dan kost dat tijd. Ik heb mijn woord gegeven om in ieder geval een behoorlijke tijd hier actief te zijn, een jaartje of vijf, en dan zie ik wel verder.”