Eindhoven ligt in een dal waar vele beken samenkomen. Niet toevallig natuurlijk want schoon stromend water was vroeger een voorwaarde voor een bloeiende stad. Energie van de watermolens, zoals de Woenselse watermolen, maakte nijverheid mogelijk. En het schone water was een voorwaarde voor de gezondheid van de inwoners.
De Dommel als grootste beek die door het centrum van Eindhoven stroomt en dan verder loopt richting Den Bosch, laat binnen de bebouwde kom nog op een paar plaatsen iets van het oorspronkelijke landschap zien. Bij de samenvloeiing van de Tongelreep en de Dommel in het Dommelplantsoen tref je stukjes moeras aan. En noordelijker, in wandelpark Eckart, kan ik nu zelfs met laarzen aan nauwelijks nog de paden volgen. Dus ook hier vind je de bomen die het goed kunnen hebben dat ze in de nattigheid staan.
Middenlopen
Wat ons bekenlandschap extra bijzonder maakt is de grote verscheidenheid aan beken op een kleine oppervlakte. Er zijn grote verschillen tussen de bovenloop, de middenloop en de benedenloop. De smalle bovenlopen vallen in de zomer wel eens droog. De middenlopen zijn vaak moerasachtig met de bijbehorende plantengroei. Bossen langs de beek zijn daar nat. Dit zogenaamde elzenbroekbos (elzen kunnen goed tegen natte voeten) is ondoordringbaar. Er heerst rust, dus er komen veel vogels voor. Er groeien planten en paddenstoelen die gedijen op dood hout dat er blijft liggen.
Het water in de benedenloop heeft meer massa waardoor de beek veel meer kronkelt (meandert). Veel plantensoorten kunnen daar niet tegen. Hier leven dan weer meer dieren omdat er veel voedsel te vinden is. Er is vaak veel variatie in bodem en oevertype.
Koekoeksbloem
Behalve bossen met allerlei soorten wilgen en elzen vinden we langs de beken wilde graslanden met veel kruiden. Er bloeit dotterbloem, pinksterbloem en echte koekoeksbloem, met vlinders als welkome gasten. We vinden er hooilanden, ook wel beemden genoemd, waar het gemaaide gras wordt verwijderd. Hierdoor kunnen zich bijzondere grassen ontwikkelen. Welke planten er in de beken voorkomen is afhankelijk van de diepte van het water, de samenstelling van het water (veel of weinig voedingsstoffen) en de stroomsnelheid. Kenmerkend zijn bijvoorbeeld waterranonkel, kleine egelskop en drijvende waterweegbree.
Beekprik
In de beken komen beestjes voor die alleen in stromend water leven. In tegenstelling tot in stilstaande sloten is er is veel zuurstof aanwezig. Sommige soorten kunnen op de zandbodem leven zonder zich mee te laten drijven door het water, zoals de beekprik. Er zijn vissen die alleen in deze beken leven zoals de modderkruiper. Door de verbeterde waterkwaliteit in onze beken, komen er tegenwoordig weer wat meer beekprikken voor. Het is echter nog steeds een zeldzame soort, die met uitsterven wordt bedreigd. Dus vangen is verboden; maar niet voor de ijsvogel!
Als broedplaats zijn de ijsvogels van de beek afhankelijk. Zij maken hun gangen tot wel een meter diep in de oevers. Het riet dat groeit rondom de middenlopen is van essentieel belang voor rietvogels zoals de kleine karekiet en rietgors. In de bosjes vinden we de wielewaal en nachtegaal. Ook de bever is tegenwoordig weer aanwezig in de Dommel. Er zijn er zelfs in de stad gespot bij de tunnel onder het spoor en verder stroomafwaarts bij Soeterbeek.